Gedicht

Geëtst

Door fluwelen wanden kan ik je begluren
wanneer jij in je atelier creëert. ‘k Ruik
de geur van vernis en verven als weleer.

Soms moet ik stilzitten op de oude canapé
en portretteer je mij. Ik lach gedwee
al is het voor even.

Dan kom je als Grote Toverheer voorbij en schater ik.

Je vergrijnsde gezicht verschijnt voor het raam.
Ik sta erachter. De wind bijt fel in je gelaat.
Ik deins terug, al is het voor even.

Samen roeren we in een grote pan. De mosselman ben jij.
Een foto voor een schutting. Ik leun tegen
je knie. We zijn heel vrolijk op vergeeld zwart-wit.

Ik zie je zitten op het dijkje van de Nieuwe Meer. Rimpelloos
is je gelaat. We zwemmen samen, ik hou me stevig vast
aan vertrouwde armen maar duw me plotseling los.
Kijk pap, ik zwem! Kopje onder. Je schrikt enorm.

Twee keer zag ik je terug en raakte je bijna aan
ik glimlach wanneer je voorbijkomt als Grote Toverheer.