Gedicht

De Bloeimaand

Mei geboren uit de zon.

Met lentebries blaast Flora
het zaad nieuw leven in, zij
breit een beddensprei van
bloemblaadjes voor haar geliefde.
Meiregen voedt wat ontspruit,
alles geurt naar jong.
Het gras begint te groenen.

Een waaier ontvouwt zijn kleurenpracht.
De goudgele gloed van de koolzaadbloem
is in weldaad opgebloeid. Langs bermen
fleuren wilde bloemen ferm mee.
IJle populieren blazen wel
honderdduizend pluizen weg.

De meigraaf met zijn krans kroont
zijn liefste groen tot meigravin.
Kinderen dansen en zingen met
kleurrijke linten de meiboom rond.
Er vliegt een voorjaarstrek voorbij
een waterval van kwetterende tantes.

Het weidse landschap ligt
te blaken in alle gradaties van wit,
geel, blauw tot paars en rode stippen.
In alle vroegte een paarroep van de duif.
In getooide tuinen zingt de lokkende merel.
Paardenbloemen joelen er doorheen.

Meimaand zitten op het terras
met biertjes in de hand.
“ Lenteboter op het brood,
kindje groeit en wordt groot.”

Alle vensters mogen open.