Valse tongen – fragment

Van het boek “Valse Tongen” is de tweede
druk inmiddels uit, hieronder een fragment.

Ik had Herman wel weg horen gaan vanmorgen vroeg. Ik wist niet meer of
hij ook thuis geslapen had. Ik ben even wakker geworden, want ik weet
nog dat ik aan hem vroeg, waarom hij niet naar bed ging. En wat hij aan
het doen was. ‘Naar zee, vissen,’ antwoordde hij. Ik moet weer in slaap
gevallen zijn. Ik werd vanmorgen pas na tienen wakker, geen Herman naast
me. Ik zat meteen rechtop in mijn bed.

Verdomme wat nu weer, dacht ik, stapte mijn bed uit en ging naar beneden
waar Anne, onze hulp, in de keuken bezig was.

‘Morgen, goed geslapen? Hij is weer niet thuis gekomen hè mijnheer!’
‘Jawel, dat wel. Geloof ik, hij ging vissen… dat verstond ik tenminste.’
‘Zo, hij ging vissen?’
‘Ja, vissen op zee.’
‘Oh, ik heb je in ieder geval door laten slapen en de kinderen heb ik
naar school gebracht.

Wil je koffie?’
‘Ja, doe maar. Hoe laat is het?’
‘Tegen half elf.’
‘Verdomme, dan moet Herman gewaarschuwd worden. Hij heeft een bespreking
vanmiddag en vanavond moet hij werken. Ik moet me haasten. Ik ga vlug
wat aandoen. En naar Johan, die is altijd vroeg aanwezig in de strandtent.
Herman is natuurlijk de tijd glad vergeten. Ik zal meteen Johan bellen
en vragen of de boot weg is uit het schuurtje.’
‘Ga, jij je nou maar aankleden Marit, dan bel ik hem wel. Misschien zijn
ze samen aan het vissen?’
‘Kan ook, kan ook. Goed bel jij hem dat ik eraan kom en leg het hem uit!’

Johan en ik stonden op het strand te kijken. In de verte zagen we een
bootje dobberen.

‘Kijk daar, richting dat grote schip dat daar rechts achter langs gaat.
Dat moet vast het bootje van Herman zijn.’
Johan tuurde door zijn verrekijker. ‘Ja, warempel, hij is wel een eind
weggedreven. Met die tanker daar dicht in de buurt is dat heel link, die
veroorzaakt een hoge golfslag. Daar is dat rubberbootje van jullie niet
tegen bestand.’
‘Laat mij eens kijken Johan.’
‘Zie jij hem er ook in zitten?’
‘Het gaat niet goed met het bootje,’ zei ik geschrokken. ‘Het maakt rare
bewegingen.Herman probeert op te staan, geloof ik. Oh, hij valt, ik zie
nu alleen zijn hoofd. Hij hangt scheef over de rand, lijkt het wel. Kijk
zelf maar.’
‘Mooie gelegenheid voor jou om hem te laten gaan, hij is ver genoeg weg,’
zei Johan ijzig terwijl hij bleef kijken.

Heb ik dat nu goed gehoord, dacht ik en schud mijn hoofd. ‘Dat meen je
toch niet Johan, dat kan niet. Mijn god, hij is de vader van mijn kinderen.
Weet je wel wat je zegt?’
‘ Natuurlijk.’
‘ Probeer hem alsjeblieft terug te halen, voordat het te laat is.’
‘Ik zou het wel weten, als ik in jouw plaats was. Je bent meteen van alle
ellende af, eindelijk verlost van die kwal. Niemand zal het ooit te weten
komen en je bewijst hem er een dienst mee. Grijp deze kans Marit, laat
hem gaan, nu het nog kan.’
Ik stond als verlamd naar het bootje te kijken. Het leek zo eenvoudig
Herman gewoon weg te laten drijven. Hoe vaak had ik hem in gedachten niet
verwenst en hóe vaak had Herman niet gedreigd dat hij zelfmoord
zou plegen. ‘Nee Johan, dat kan ik niet, echt niet. Er moet een show uit
vanavond. Nee, nee, dat mag niet gebeuren!’
‘Wat kan jou die rot show nou schelen. Denk toch eens aan jezelf.’

‘Johan, haal hem terug, alsjeblieft.’
‘Zoals je wilt,’ zei Johan kortaf en liep naar zijn motorboot. ‘Wil je
mee Marit?’
Ik schudde van nee. ‘Ik wacht hier op je.’
‘Zoals je wilt.’ En hij startte de motor en voer weg, in de richting van
het bootje van Herman.
Volkomen in de war tuurde ik de motorboot van Johan na. Duizend en een
gedachten speelde door mijn hoofd. Ik deed mijn kraag hoger op. Ik vertrouwde
het allemaal niet, wat daar gebeurde op zee. Het bootje dreef steeds verder
weg. Ik kon niet goed zien wat er precies plaats vond. Eindelijk nam Johan
de boot van Herman op sleeptouw en voeren ze terug naar de kant. Behendig
stuurde Johan zijn motorboot naar het strand toe en stopte de motor. Hij
stapte uit, zette zijn motor omhoog en duwde de boot verder. Daarna trok
hij het rubberbootje met Herman en al erin ook het strand op. Herman zat
verdwaasd te kijken.
‘Die klootzak heeft zitten roken in de boot, hij had hem wel in de fik
kunnen steken,’ bromde Johan tegen mij. ‘Kijk die lulhannes nu zitten,
voor mij is hij zo stoned als een garnaal.’

‘Wat heb je gedaan Herman? Heb je geslikt, die troep gerookt, ja hè?
Je had verdomme wel kunnen verzuipen.’ Ik wilde hem uit het bootje halen.
Herman lachte me vierkant in mijn gezicht uit. Hij waggelde het bootje
uit en duwde me opzij.
‘Wat maakt het jou nou uit truttenkop, wat ik rook, snuif, zuip of slik!’
Hij maaide met zijn armen, deed een raar huppelpasje en bleef mij treiterend
aanstaren.
‘Als ik wil vissen doe ik dat, en als ik wil verzuipen doe ik dat ook.
Kom dan trut, ssssst kom dan.’ Hij daagde me uit. Ik deinsde terug.
‘Hou je in Herman,’ zei Johan. ‘De mensen kijken naar je, dit is geen
reclame zoals je nu doet.’
Herman ging nog harder lachen, draaide zich om en ging de clown spelen
voor de mensen die naar ons keken en voorbij liepen. Ze lachten terug
en een paar klapten zowaar. Herman maakte met een grote grijns op zijn
gezicht diepe buigingen en wuifde naar ze. Ik schaamde me dood.

‘Zie je wel Marit hoe goed ik ben, mijn glorie zal nooit vergaan! Ik heb
schijt aan je en aan jou ook klootzak,’ zei hij tegen Johan. Maar die
pakte hem stevig beet en gebood hem zijn bootje op te pakken. ‘Herman,
je bent een flinke jongen. Pak je boot nu maar op, brengen we die vast
in het schuurtje. Hopla, beet, oké.’
En samen liepen we over het strand. Johan vroeg aan een van de strandmedewerkers,
of ze zijn motorboot in de gaten wilden houden.
Gedrieën liepen wij naar huis. Herman sputterde wat tegen, maar Johan
bleef vlak naast hem lopen en hield hem vast. Ik zei niks.
Herman ging onmiddellijk naar boven. ‘Ik ga een uurtje pitten, roep me
maar wanneer ik weg moet. Zeg die bespreking af vanmiddag. Zeg dat ik
acute kiespijn heb en naar de tandarts moet! En vraag Johan of hij me
naar Amsterdam brengt vanavond.’

‘Waar zou hij die troep, die marihuana toch vandaan halen?’ vroeg ik
aan Johan.

‘Dat weet ik niet Marit, iemand van de productie vertelde me laatst dat
Herman geregeld twee mannen ontmoet na de voorstelling. En dan gaan ze
naar dat café, vlak naast de schouwburg. Herman mag wel oppassen,
straks kost het hem zijn baan. Hij gedraagt zich steeds vreemder de laatste
tijd.’
‘Ik heb het hele huis doorzocht, laatst ook al, die rotzooi stinkt zo
muf. Maar ik kan het niet vinden. Ik wil het hier in huis niet hebben.’
‘Je moet ook op plaatsen zoeken die niet zo voor de hand liggen.’